Shakespeare Ontsluiert: Hamlet


Hamlet is ongetwijfeld de meest bekende Shakespeare tragedie hoewel het geenszins het enige dramatische toneelstuk is dat je (ooit eens) moet gaan zien, lezen of afluisteren. De andere tragedies zijn zeker niet minder; dat het juist Hamlet is geweest dat bij het grote publiek de meeste bekendheid heeft gekregen is door de loop der eeuwen zo gegroeid; de reden daarvoor zou wellicht een boek op zichzelf kunnen vullen: Wat intrigeert ons zo aan Hamlet? Maar dat is weer een heel ander verhaal, voor een volgende keer misschien...

Ik wil dit keer voor Shakespeare Ontsluiert eigenlijk alleen maar even snel het stuk doorlopen en de hoofdthema’s wat duidelijker aangeven. Misschien dat het aanzet tot kennismaking met het toneelstuk of om het nogmaals op te pakken. Wat Hamlet onderscheidt van elke ander toneelstuk met als thema “wraak” is dat de actie waarop het publiek zit te wachten voortdurend wordt uitgesteld. En in het bijzonder de actie die wij eigenlijk van het karakter Hamlet zelf zouden verwachten: Wanneer gaat hij nu echt iets doen?

Hamlet is het hele stuk bezig met informatie te verkrijgen, worstelend met zijn onzekerheden. Het toneelstuk komt met onderwerpen die bij andere stukken veelal als vanzelfsprekend worden aangenomen. Is er wel echt sprake van een geest? Is deze geest werkelijk wat hij lijkt te zijn of is het bezig ons te misleiden? En als het werkelijk een geest is, is het dan misschien zelf niet van de juiste feiten op de hoogte? Hoe kunnen we sowieso zeker zijn van een moord die geen getuigen heeft?

Kan ik (Hamlet) de ziel van Claudius opmaken uit zijn gedrag? En als dat mogelijk is, kan ik (Hamlet) door het aflezen van Claudius’ ziel ook de daden die hij misschien gedaan heeft daaruit afleiden? Kan Claudius (en het publiek) voor zeker weten wat Hamlet denkt en voelt aan de hand van zijn gedrag en wat hij zegt? Kunnen wij, als publiek, zelf ook wel zo zeker zijn van onze acties en de consequenties die onze daden kunnen hebben? Wat kunnen we weten van het leven na de dood?

Vragen, vragen, vragen. Veel mensen hebben Hamlet gezien als een toneelstuk dat de besluiteloosheid van Hamlet ten toon spreidt en deze besluiteloosheid is de reden waarom hij niet tot de juiste acties kan overgaan. Maar het is waarschijnlijker interessanter om het stuk op onze eigen onzekerheden te betrekken en bij onszelf eens na te gaan hoeveel zaken wijzelf gewend zijn zomaar voor lief nemen vaak.

Het thema van de actie is gerelateerd aan deze onzekerheid: hoe moet je op een verstandige en effectieve wijze reageren met jouw daden bij zoveel twijfelachtige zaken? In Hamlet wordt hier zowel rationeel, emotioneel, ethisch en psychologisch mee omgegaan. De schijnwerpers staan voortdurend vanuit elke hoek hun licht te schijnen op de vele facetten van het toneelstuk. Hamlet zelf lijkt het idee van gecontroleerde daadkracht om heel doelbewust iets gedaan te krijgen overboord te hebben gegooid: als hij tot een actie overgaat dan gebeurt dit hoofdzakelijk blindelings en in het wilde weg, zonder enige voorbedachte rade.

De overige karakters van het stuk zijn veel minder bezig met het overpeinzen van hun daden en missen ook de gave om de dingen meer “abstract” te bezien en zijn om die reden ook niet zo bezig met het afwegen van hun daden zoals Hamlet dat doet. Ze handelen simpelweg al naar gelang de situatie. Maar uit hun daden blijkt wel dat Hamlet gelijk heeft: al hun daden missen doel. Claudius eigent zich de koningin en de kroon toe maar zijn geweten begint hem parten te spelen en zijn autoriteit als koning en heerser raakt in verval. En natuurlijk overleeft hij het toneelstuk niet. Leartes is vastbesloten zijn wraak te nemen maar hij is te gemakkelijk te beïnvloeden en laat zich zonder veel moeite voor het het karretje spannen van Claudius bedoelingen. Ook hij gaat ten onder.

In de nasleep van de dood van zijn vader is Hamlet geobsedeerd met het idee van de dood en gedurende het hele toneelstuk speelt hij met de gedachte: hoe is het een geest te zijn (de scènes van zijn gesprekjes met de geest van zijn vader)? Wat blijft er over van het lichaam na de dood (de scene bij het graf met Yorick’s schedel)?

Deze doodsoverpeinziningen bereiken hun hoogtepunt met natuurlijk de wereldberoemde To Be Or Not Be speech die eveneens weer verwijst naar de onzekerheden die Hamlet kwellen en hem - alweer - weerhouden van enige actie. Hamlet vraagt zich in de speech zwaarmoedig af of de Dood werkelijk in staat is om je alles te laten vergeten en je vrij laat zijn van alle kwellingen - om de waarheid te weten te komen (de zoek naar informatie) Ook overweegt hij voortdurend of zelfmoord eigenlijk wel de oplossing en ook moreel verantwoord is. Hier spreekt de christelijke instelling van die tijd die meende dat het hemelrijk niet voor de degene kon zijn die zichzelf van het leven beroofde; eeuwige kwelling in de hel zou hun deel zijn.


De dood wordt in het toneelstuk vaak gebruikt als een vorm van wraak en rechtvaardigheid ook. De moord op zijn vader heeft bij Hamlet de wraakgevoelens opgeroepen en met de dood van Claudius krijgt hij eindelijk zijn zin. De overige moorden plaatsen het gelijk aan Hamlet’s kant: allen zijn op de één of andere manier schuldig aan de moord op zijn vader.

Alles staat in verband met elkaar in Hamlet, zo ook het welzijn van de koninklijke familie en de staat van het land als geheel. De eerste scènes van het stuk behandelen de angsten en de schrik en verwarring na de machtsoverdracht van de ene heerser naar de volgende. De personages stellen de morele legitimiteit van de nieuwe heerser op één lijn met de gezondheid van de natie. Denemarken wordt in het stuk vaak beschreven als een fysieke lichaam dat ziek is gemaakt door de corruptie van Claudius en Gertrude, en veel Shakespeare critici interpreteren de aanwezigheid van de geest als een bovennatuurlijke teken dat aangeeft dat "something is rotten in the state of Denmark" .

De vermoorde vader van Hamlet word geportretteerd als iemand die er voor zorgde dat Denemarken een welvarend koninkrijk was., Terwijl Claudius een gewiekste politicus is die meer met zijn eigen belangen begaan is en het land corrupt heeft gemaakt. Aan het einde van het stuk wordt duidelijk dat de oprechte Fortinbras de nieuwe heerser van het rijk zal worden, wat aangeeft dat Denemarken zich zo goed als zeker weer zal opwerken.

Motieven in een toneelstuk zijn de structuren contrasten en literaire hulpmiddelen om de belangrijkste thema’s van het stuk beter in het licht te zetten en een vloeiend verloop van de tekst en dialogen te creëren. Het motief van een incest speelt een rol in het stuk. Allereerst vanwege het huwelijk van Gertrude, de schoonzuster van Claudius, die zelf de zwager van de vermoorde koning was, maar ook wellicht in de verhouding van Leartes en zijn zuster Ophelia voor wie hij - zo lijkt het - seksuele verlangens heeft. Maar ook de zoon-moeder verhouding van Hamlet suggereert soms meer: Hamlet lijkt gefixeerd op het sexleven van Gertrude en Claudius en wil voortdurend meer van haar weten dan je van een normale moeder-zoon verhouding zou verwachten.

Uit het lood geslagen door het besluit van zijn moeder te trouwen met Claudius zo snel al na het overlijden van haar man, wordt Hamlet gaandeweg steeds cynischer over vrouwen in het algemeen; hij is geobsedeerd van het idee dat de vrouwelijke seksualiteit verbonden is met een morele corruptie. Dit motief van misogynie of haat jegens vrouwen in het algemeen treedt sporadisch op in het gehele toneelstuk maar het is een belangrijke factor in Hamlet’s relaties met Ophelia en zijn moeder Gertrude. Hij adviseert Ophelia om naar een nonnenklooster te gaan (nu ze nog maagd is) in plaats van de tegenslagen van haar seksualiteit te moeten ervaren en tegen Gertrude schreeuwt hij: "zwakheid, uw naam is vrouw!".

HAMLET EN HET HUMANISME 

 Om een aantal redenen heeft Hamlet als geen ander kunstwerk een snaar bij de moderne mens geraakt. Hamlet is een bij uitstek een modern in­dividu, van het hypergevoelige, introverte, eenzame soort, dat zonder aan­wijsbare oorzaak als verlamd raakt door innerlijke verscheurdheid. Hij is bijzonder intelligent, opmerkzaam en welbespraakt. Zoals Freud heeft opgemerkt, brengt het stuk allerlei universele, verdrongen en gespannen familieverhoudingen aan de oppervlakte. Het stuk houdt zich uitgebreid bezig met het probleem van de zin van het leven in een niet-religieuze we­reld.

Hamlet zelf past goed in het beeld van de humanistische held. Hij is een gentleman, hoffelijk, een man van eer, als prins van Denemarken ge­liefd bij zijn volk. Hij is een man van de rede, en heeft aan een Duitse universiteit gestudeerd. Hij is ook een realist en koestert geen illusies over hoe het in de wereld er aan toegaat: één van zijn sterke punten is dat hij de mo­tieven van de ander ogenblikkelijk doorziet. Hij beweegt zich strijdlustig over het toneel, en omhult zich met het charisma van diepzinnigheid, een persoonlijkheid van monumentale afmetingen die voor niets en niemand bang is. 

Alles draait om de vrije wil maar in Hamlets geval is dat echter een negatieve vrijheid. Het staat Hamlet vrij Claudius niet te doden; een bril­jante omkering van het vrijheid’s idee: vrijheid is hier de vrijheid om niet te doen wat je moet doen, vrijheid van moraliteit. Hamlet speelt in het toneelstuk de individu als held, de moderne individualist die zich niet laat dwingen door wetten van verwantschap of de staat, die alle immers in één richting wijzen, namelijk wraak. Het gaat hier niet om een conflict tussen verschillende ethische richtingen, goed of kwaad. In de tekst vinden wij geen enkele aanwijzing dat het ‘Gij zult niet doden’ voor Hamlet van veel betekenis is.

Hij houdt zich in het geheel bezig met de bloedschuld die hij op zich zou laden als hij de nieuwe koning Claudius zou doden. De moraliteit is, heel simpel, geconcentreerd op zijn plicht zijn oom te doden om de moord op zijn vader te wreken. Maar het staat hem vrij zijn plicht ook niet te doen. En het is juist deze vrijheid die hem vernietigt en met hem alle andere belangrijke personages in het stuk. Het gevolg van Hamlets eeuwige besluiteloosheid is dat, in de door hem veroorzaakte chaos, bijna iedereen het loodje moet leggen.

Omdat het hem vrij staat zijn plicht niet na te komen, zakt Hamlet steeds verder weg in het moeras van zijn depressie. Dit is een man die in diepe melancholie verzonken is. Zijn eerste speech opent met de klacht:

Hoe dof, vervelend, stom en nutteloos
Lijkt mij al dit gescharrel van de wereld!

Hij noemt de aarde ‘een nutteloze rotskaap’ en de mens ‘deze meest uitgekristalliseerde vorm van stof’. De voorbeelden volgen elkaar op. Zijn gedachten gaan steeds weer in de richting van zelfmoord, waaraan hij de voorkeur geeft boven ‘in zweet en tranen de lasten van een moeizaam voortbestaan te torsen’. Van het begin tot het eind is Hamlet bitter, somber, introvert, rusteloos en ook moe, en soms tot op het waan­zinnige af onbesuisd. Eigenlijk is het stuk één lange klaagzang over het leven zelf, die slechts hier en daar door de dramatische handeling onderbro­ken wordt.


Het probleem van Hamlet is, zoals talloze critici hebben opgemerkt, eigenlijk heel eenvoudig: waarom doet hij niet wat hij, naar hijzelf en trouwens ieder an­der weet, zou moeten doen, namelijk zijn vader wreken door Claudius te doden?

Daar zijn drie redenen voor, in een oplopende reeks van belangrijkheid. De eerste is zijn psychologische geremdheid, zoals die door Freud geï­nterpreteerd is. Hamlets incestueuze gehechtheid aan zijn moeder is patho­logisch van aard en daarom roept de gedachte aan de moord op zijn oom schuldgevoelens van vadermoord bij hem op, die zijn vermogen tot han­delen verlammen; die oom heeft, door zijn vader te doden, Hamlets eigen onbewuste wens ten uitvoer gebracht, dus zou hij, als hij zijn oom zou do­den, deels zichzelf doden.

Ten tweede bevindt Hamlet zich in een morele crisis. Degene die hem in de hele wereld het meest na staat is zijn moeder, die hij liefheeft en be­wondert. Een maand na de dood van haar echtgenoot, een bijzonder mens, trouwt zij met zijn broer, een laaghartig individu die door Hamlet terecht veracht wordt. Voor hem is dit een onbegrijpelijke daad. Maar zijn eer­ste reactie op Claudius’ schanddaad is, verrassend genoeg, niet dat hij te­keergaat tegen zijn oom, maar zijn moeder gaat verwijten: ‘O jij, verderfelijke vrouw!’ Vanaf dat mo­ment horen wij zijn litanie van tegen vrouwen gerichte scheldwoorden. Degene die hij boven ieder ander liefhad, heeft zijn vertrouwen geschonden. Als er geen vertrouwen meer is, welke wet is dan nog van kracht? Als de meest intieme bindingen onbestendig zijn, waar kun je dan nog op vertrouwen? Hamlet is door zijn moeder’s gedrag totaal uit het lood geslagen en verliest alle be­langstelling voor wat dan ook.

Hamlets verachting voor Claudius, die hij geen waardige tegenstan­der vindt, is ook tekenend. Er schuilt een zekere mate van trots in deze renaissance-prins, die het beneden zijn waardigheid vindt om zo’n mie­zerig schepsel te doden.

De derde en belangrijkste reden voor Hamlets onvermogen tot han­delen is dat hij de Dood heeft ontmoet. Het stuk opent met de Dood. Het is middernacht en de wachters hebben het over een geestverschijning. Die inderdaad verschijnt.

Tegen het einde van de eerste akte spreekt Hamlet zelf met de geest van zijn vermoorde vader, wiens afscheidswoorden lui­den: ‘Vaarwel, vaarwel Hamlet: en denk aan mij.’ Hoe zou Hamlet hem ooit kunnen vergeten? Sterker nog, vanaf het moment dat hij het toneel afwankelt, bewijzen eigenlijk al zijn woorden, met uitzondering van zijn uitbarsting tegen zijn moeder, ‘O jij verderfelijke vrouw’ en tegen zijn oom, ‘O schurk, schurk, lachende, vervloekte schurk!’ hoezeer zijn leven beheerst wordt door de geest van zijn vader.

Als Hamlet zijn beroemde frase uitspreekt dat daadkracht ‘de zieke­lijk bleke tint van het denken aanneemt’ heeft hij een specifieke gedachte voor ogen: de dood en wat daarna komt. De zin komt aan het eind van de beroemdste speech in het stuk, de ‘Te zijn of niet te zijn’-monoloog, die een doelbewuste bespiegeling over zelfmoord is. Al zijn sympathie gaat uit naar de dood, die ‘vervulling van een vrome wens’. De monoloog noemt de ‘pijl en slinger van het meedogenloze lot’ die samen het leven vormen, hij somt een lijst redenen tégen dat leven op. Het ene argument dat eventueel vóor het leven pleit is eveneens negatief van aard, het is de ‘vrees voor iets na onze dood’.

Later, als hij Polonius gedood heeft, toont hij geen enkel berouw om deze onnodige moord en maakt in plaats daarvan grappen over het sterfelijk zijn. Als hem gevraagd wordt waar hij het lijk verborgen heeft, antwoordt hij dat het aan het souper zit, waar het door de wormen opgegeten wordt. Als hij in de vijfde akte op de begrafenis van Ophelia komt, springt hij in haar nog open graf en wil samen met haar begraven worden. Aan het einde, als hij Horatio smeekt zichzelf niet te doden, doet hij dat met de veelzeggende frase: ’schort je zaligheid nog even op'. Het stuk eindigt met een begrafenisstoet, waarbij het lichaam van Hamlet onder krijgsceremonieel wordt weggedragen.

Een echte tragedie eindigt juist met een overwinning op de dood: Achilles die, om het goed te maken, begrafenisrituelen uitvoert voor hij gedood wordt, Oedipus die, als hij tot inzicht gekomen is, zichzelf ver­blindt en in ballingschap gaat om in eenzaamheid zijn lot te overdenken. Voor Hamlet, en ook voor het humanisme, was er niets dan de dood.

Hamlet is een laatste, vergeefse poging tot een tragedie in de westerse, humanistische cultuur en luidde in feite het einde van het genre in. Waar is de metafysische loutering aan het slot gebleven, waardoor het murw ge­worden publiek weer wordt geïspireerd en voelt dat het leven ondanks alles toch de moeite waard is? 

Dat juist vanuit het lijden, vanuit de vernede­ring, ja zelfs de dood, de levenskracht uiteindelijk triomfeert? Dat vanuit het woestijnlandschap van de tragiek het verslagen individu zijn of haar eigen grenzen toch weet te overstijgen en met de hogere orde der dingen verenigd wordt? De ervaring van het tragische leert ons dat de dood niet de uiterste grens is, niet het ultieme ‘nee’ is. In Hamlet is dat wel het geval, en dus blijven wij als toeschouwers treurig achter, als vissen aangespoeld op het strand...


Yorick's schedel - fysieke objecten worden zelden gebruikt voor thematische ideeën in het toneelstuk maar een belangrijke uitzondering is Yorick's schedel die de persoon Hamlet ontdekt in het kerkhof in de eerste scène van Act V.

Hamlet begint te praten tegen de schedel - het is de schedel van de hofnar van Hamlet’s vader de voormalige koning met de naam Jester - en hij fixeert zijn gedachten op het sterven en de dood die voor iedereen ooit eens zal komen en de desintegratie van het lichaam daarna.

Hij schetst de schedel's mond en zegt: "Hier die lippen die ik heb gekust" als teken van zijn fascinatie voor de fysieke gevolgen van het sterven. Dit laatste is een belangrijk motief in het hele toneelstuk; Hamlet plaatst regelmatig opmerkingen over het menselijk lichaam maar ook het verval ervan na de dood laat hem niet met rust: Polonius die wordt opgegeten door de wormen, ja zelfs koningen die worden opgegeten door wormen en dat de stof van het lichaam van Alexander de Grote zou kunnen worden gebruikt om een gat in een vat bier mee te dichten… Niets en niemand wordt ontzien.

Er zijn vele beroemde versies van Hamlet en het is ondoenlijk de “beste’ aan te wijzen, Sir Laurence Olivier deed een beroemde Hollywood versie en ook Kenneth Branagh is bij het grote publiek bekend als een Shakespeare en Hamlet vertolker/film producent. Maar er zijn vele meer die ook deze historische rol hebben gespeeld.


De
Mel Gibson versie is helemaal niet onaardig maar was voor veel critici toch iets teveel van populaire aard om als grootste vertolking van dat decennium te kunnen doorgaan. Eens in de tien jaar, zo lijkt het, robeert weer iemand een Hamlet versie te doen.

Vreemd is dat de meest bekende speech van het stuk altijd wordt afgebeeld met het iconische doodshoofd: de To-Be-Or-Not-To-Be speech is gewoon een overpeinzing in het kasteel, de doodshoofd scene komt veel later bij het graf van Yorick. Ach, zomaar een detail en niet echt belangrijk…


Geen opmerkingen:

Een reactie posten